Eenden.
Uit Martinet.
![]() |
|||
![]() |
Anas; Latijn voor eend.
Eend. In midden-Nederlands was het ent of eent, in oud-Hoogduits
Enita, (nu Ente) Angelsaksisch heeft ened. Het woord komt van Germaans anio en
dat van Indo-Germaans anes. Het Sanskriet ato betekent een watervogel. Het is
de Litouws antis en Russische utka.
Duck was in oud-Engels
duce, literair betekent het de duikende vogel, vergelijk duiken.
Woerd. Ruiende eenden
heten ruwerds. Wilde eend, ringeend, spiegeleend, erk, week, waker, Duitse
Stockente, Engels mallard, Frans canard colvert.
Anas platyrhynchos, (met een brede snavel) De wilde eend wordt blokeend in Limburg genoemd, in
het Fries is het mannetje een ein of einefoegel, en het wijfje erk, de woerd
heet in Duits Erpel en in Engels drake.
Hiervan stamt de tamme
eend.
Ze vertegenwoordigt het
ondergeslacht der spiegeleenden (Anas) die zo genoemd is vanwege haar grote,
zeer in het oog vallende ‘spiegel’. Dit is een plek op de vleugel die door de
eigenaardige tekening en kleur van de armpennen gevormd wordt.
In het prachtkleed is het
mannetje zeer gemakkelijk te herkennen aan de verlengde, sikkelvormige, naar
voren omgekrulde laatste bovendekveren van de staart. Dat is zijn ring. De kop
en het bovenste deel van de hals zijn groen en zijn van de kastanjebruine
bovenborst gescheiden door een smalle witte halsband. De bovenrug is hoog- of
grijsbruin en met donkerder tinten vermengd. Op de schouders zijn er
grijswitte, bruine en zwartachtige golflijnen. De vleugel heeft grijze
bovendekveren en een prachtige blauwe, aan weerszijden wit gezoomde spiegel. De
onderrug, de staartwortel en de bovendekveren van de staart zijn zwartachtig
groen en de onderdelen op de grijswitte grond zijn met zeer fijne en
zwartachtig golflijnen getekend. De onderdekveren van de staart zijn
fluweelzwart en de slagpennen donkergrijs. Het oog is lichtbruin, de snavel
groengeel, de voet bleekrood.
In de zomer en herfst
verschilt het mannetje van het vrouwtje alleen door een iets lichtere kleur van
het wijfje. Die heeft de kop en de hals vaalgrijs met donkerder stippels en de
bovenkop zwartbruin. De tekening van de bruine rug bestaat uit grijze, bruine
en roestbruingele stippen en lichtere veerranden. Die van de onderhals en de
krop uit zwarte maanvlekken op licht kastanjebruine grond, die van de overige
onderdelen uit bruine vlekken op goudbruine grond. De lengte is een drie en
zestig cm., het gewicht een kg en drie ons. Het vrouwtje is iets lichter en
korter.
Hun kracht schuilt in het
dubbele element, water en lucht. Ze gaan onder eigenaardig kort gesnater op de
wieken. Hun zintuigen zijn scherp, hun geestvermogens goed ontwikkeld. Zij is
steeds voorzichtig en sluw, maar wordt buitengewoon schuw door achtervolging.
Het zijn gezellige dieren die over het algemeen verdraagzaam van aard zijn en
voegen zich graag bij verwanten en gaat met allerlei vogels gemeenschappelijk
om.
De eenden lijken veel op
ganzen. Bij de eenden is de snavel langer dan de kop, de snavel wordt niet
breder aan de top maar smaller.
De wilde eend is een van
de vraatzuchtigste vogels die we hier kennen. Ze verslindt malse bladeren,
spruitjes, knoppen, kiemplanten, zaden van grassen en andere moerasplanten,
graankorrels en knolvormig opgezwollen plantedelen, het zijn alleseters.
Bovendien maken ze ijverig jacht op allerlei weekdieren, wormen, gelede dieren,
vissen en amfibieën. Hun onverzadelijke honger noopt hen te eten zolang ze
wakker zijn en er iets te bikken valt. Bij het slobberen zuiveren ze de modder
en andere delen door een filter in de mond waarbij de eetbare delen achter
blijven.
Ze zijn monogaam. Zij mag
voorgaan, hij volgt. Samen blijft het paar bij de het
nest, hij staat met grote ijver op wacht want hij is nog voorzichtiger dan zij.
De ijver van de woerd verflauwt zodra de eieren uit zijn. Dan gaan de mannen
samen op het meer en laten de vrouwtjes het alleen klaar spelen. ‘1 King Henry
IV’, 2,2,105: ‘die Poins heeft niet meer dapperheid in zijn lijf, dan een wilde
eend’. Hun ruitijd nadert waardoor ze zo hulpeloos worden dat ze nauwelijks
meer kunnen vliegen en hun uiterlijk verschil met de vrouwtjes bijna verliezen.
Bij het vrouwtje valt de rui veel later.
Het is echter de vraag of
dezelfde woerd bij hetzelfde vrouwtje blijft. In het voorjaar zijn de woerden
tezamen, dan komt er een vrouwtje aan die tussen hen doorzwemt op een typische
knikkende manier, de nek gestrekt en het lichaam plat. Dan beginnen de woerden
met hun baltsbewegingen. Het vrouwtje neemt het initiatief en kiest een woerd.
Ze kijkt dan ook steeds om of hij haar nog volgt en zorgt dat hij andere
woerden verdrijft.
Shakespeare,
‘Anthony and Cleopatra’, 3,10, 20;
‘Nauw
heeft zij de loef, daar slaat ook’.
Antonius,
’t edel wrak van haar betoov’ring’.
Zijn
zeewiek op, als een verliefde woerd’.
IJlt
uit de heetste strijd en vlucht haar na’.
Het eendennest melken gebeurt
niet meer. Als je er een paar eieren uithaalt, zegt het volksgeloof, dat het
dier niet kan tellen en er steeds bij blijft leggen. Soms werden er wel
pijpenkoppen in gelegd.
Zij broedt onder een stil
droog plekje, een graspol langs een waterkant maar ook op bomen in al
gevestigde nesten. Ze valt vrijwel niet op. Er zijn een acht tot veertien
eieren, soms meer, van een groenachtige kleur. Het broeden duurt een vijf en
twintig dagen. De donzige jongen, die men vaak pielen of puulen noemt, worden
na het verlaten van het ei nog een dag in het nest verwarmd en vervolgens naar
het water gevoerd.
Vele eieren worden
geroofd door kraaien, ratten en andere belagers. Met de jongen gaat dat ook zo.
Onder water belagen hen de snoeken, boven water bruine kiekendieven, langs de
wal andere gespuis. Maar een geluidje en ze komen bij moeder terug en een ander
geluidje en ze gaan weer verder.
Overal worden ze
vervolgd. Nauwelijks op trek en in Egypte aangekomen worden ze opgewacht door
de netten aan de Nijl. Maar onderweg zijn er al velen gevangen. Ze kennen
weinig rust en veiligheid. Het kanongeweer is gelukkig verboden.
Het verspreidingsgebied
omvat geheel Europa en Azië, Noord Amerika en Noord
Afrika. Ze trekken in het noorden geregeld maar in de maanden oktober en
november verzamelen wilde eenden zich tot grote zwermen om warmere gebieden te
bezoeken. Op de Italiaanse en Griekse en Spaanse meren ziet men ze zo bij
duizenden en honderdduizenden. Soms is het water met deze vogels bedekt over
een uitgestrektheid van verscheidene kilometers. Ze veroorzaken bij het
opvliegen een ver hoorbaar geraas dat aan het geluid van de branding herinnert.
Reeds in februari, uiterlijk maart, begint de terugtocht.
Van de wijfjes van de
wilde en tamme eend hoort men het van ver klinkende ‘kwak’, van de mannetjes
het dof klinkende ‘kwek’ . Voor het gewone verkeer
dienen de klanken ‘wek, wek’, de loktoon is ‘wak, wak’, vrees wordt door ‘rets’
of ‘reb, reb’ uitgedrukt.
Shakespeare, ‘1 King Henry I’V, iv. 2, 20; ‘bloden,
die de knal van een donderbus erger duchten dan een vroeger eens getroffen hoen
of een aangeschoten wilde eend’.
In ‘Antony and Cleopatra’
3,10,20 komen we de woerd tegen.
Uit Maerlant; ‘Anas, als men de waarheid waant, luidt in ons
Dietsche een eend. Hij hier heeft vleugels en hals en is schoner dan zij en om
de hals de witte ring. Rivieren bemint hij voor andere dingen en ook kan hij
niet leven als er geen water in de buurt is. Wilde eenden, hebben wij verstaan,
het eerste dat ze uit de dop gaan zijn ze zo levend en zo snel dat zij zich
goed voeden al is het dat de moeder zich over hen ontfermt. Gezonder is het te
lijve waard het vlees van de wilde eend dan van de tamme en men meent dat in de
winter beter is dan het is in de zomerse hitte, doch is het te verteren zwaar,
maar lichter dan de gans, dat is waar’.
Herbarius in Dyetsche.
Aneta, dat is een eend. Anas is een eend en die is heter dan allerhande
tamme vogels. Sommige zeggen dat ze verwarmt wat koud is en verwarmt hen die
koorts hebben. Het vet van eenden is het allerbest om de pijn te verzachten en
is het beste vet van alle vogels. En het vlees is moeilijk te verteren en
vermeerdert sperma. En eendenvet verheldert de stem.
Het bloed van eenden en
woerden gebroed in het koninkrijk Pontus en dit is goed voor zulke zaken die
gewrocht zijn door gif of heksenkracht. Daarom wordt hun bloed gewoonlijk droog
bewaard in dikke massa’s. Als het nodig is wordt het opgelost en in wijn
gegeven, maar sommige denken dat het bloed van de vrouwelijk eend beter is dan
die van de woerd.
Als een zeearend komt
aanvliegen gaan ze op de vleugels want ze weten dat deze roofvogel hen in de
lucht niet kan pakken. Toen er een havik kwam die ze in het water en in de
lucht kan pakken kropen ze bij elkaar om met hun vleugels op het water te slaan
waardoor de havik in de war raakte en vertrok.
Het onderlijf is breed
gevormd om goed op het water te kunnen liggen, de borst en buik zijn zeer goed
voorzien van dons en veren, de borst vooral omdat die anders geweldig te lijden
zou hebben van de botsende koude wateren. De poten staan veel verder naar het
achterlijf zodat de vogel zich in het water kan oprichten. De klauwen zijn met
vliezen aangehecht om te kunnen zwemmen. De ogen en tong zijn heel anders dan
de landvogels om het lang onderduiken te kunnen verdragen. Twee klieren zijn in
de stuit geplaatst waaruit de vogel met zijn bek een olie drukt en daarmee zijn
veren bestrijkt zodat het water niet doordringt. Als ze gaan broeden plukt de
eend het dons van haar lijf om de eieren tegen kou te beschermen. Worden ze
door een hond vervolgd dan duiken ze onder en komen op verre afstand weer
boven. Dan steken ze eerst voorzichtig de kop boven water uit of er nog onraad
is.
De mannetjes dragen een
bont huwelijkskleed.
De kwakende eenden maken,
met andere watervogels, een zonderling gemengd watermuziek dat men bij nacht en
dag ver kan horen.
Als je eenden in massa
bij elkaar ziet vliegen, ook al is de hemel helder dan kun je gauw regen
verwachten. Als ze hun vleugels tezamen klappen terwijl ze op het land zijn kun
je er zeker van zijn dat er storm komt.
Ons land is een echt
eendenland. Toen de boze Lodewijk Napoleon vertrok zei hij: ‘Adieu canaux,
canards, canaille !’ Canille, van cane: eend.
In de 18de
eeuw deed het verhaal de ronde dat er een verbluffend middel bestond om een
hele kooi eenden te vangen. Men kookt een lange eikel
in een mengsel van sennebladeren en jalape. Die wordt aan een stevige lange
draad bevestigd en in het water geworpen. De eikel wordt door de schrokkerige
eend opgeslokt, maar het purgeermiddel wat eromheen zit werkt zo drastisch dat
dit als een elektrische stroom door het lichaam van de eend snelt. Dadelijk na
het verlaten van het eendenlichaam wordt dit door de tweede, derde etc.
verslonden. Een deurwaarder had op die manier twintig eenden willen arresteren,
maar ze namen hem zelf mee het luchtruim in wat hem een beenbreuk bezorgde.
Een man zat ‘s nachts
rustig in zijn ganzenhut. Om twaalf uur kwam er een dikke eend die rustig naar
hem toe zwom en kwaakte. Telkens als de jager mikte, dook de eend onder. Dat
begon hem te verdrieten en liep hij er naar toe. Nu stond
ze plotseling in de gedaante van een vrouw voor hem. ‘t Was Taalke, hij kende
haar goed. Van die tijd af heet dat water Taalkepoel.
Aan het Maarvliet, bij
Startenhuizen onder Kanten, stond een oude boerderij. Daar woonde jaren geleden
een boer met zijn vrouw. Kinderen hadden ze niet en kregen ook niet, hoe vurig
ze er ook naar verlangden. Dat was het enige verdriet in hun leven. Als dat nog
eens mocht gebeuren. Op een vroege morgen ging de boer het veld in. Eerst even
kijken of de eenden ook hadden gelegd. In die tijd hadden ze eendennesten van
stro die aan de kant van het water stonden. Overal lag wat in, zoals elke
morgen. De boer was al bij het laatste nest. En daar lag heel rustig met zijn
oogjes wijd open een spiernaakt kindje in het grote eendennest. Zo rustig of
het zo hoorde. Nooit is men te weten gekomen waar het kind vandaan kwam. De
boer nam het mee naar huis en de vrouw was nog blijder dan hij. Ze hebben nog
lang geleefd en zelfs hun kleinkinderen gezien. De oude boerderij werd
afgebroken en er kwam een nieuwe, mooiere en grotere. De oude naam is gebleven:
’Het Grote Eendenest’.
Als een eend bruine
eieren legt is dat een slecht voorteken voor de eigenaar. Het beste is om die
eend maar direct te slachten en met de kop naar beneden op te hangen. De kwade
geesten die er in huizen rollen er dan zo uit.
Een jager achtervolgde
eens een haas in het veld toen er voor zijn voeten een koppel eenden opvloog.
Dadelijk schoot hij er een uit die met gebroken vleugel voor hem uitfladderde.
Hij liet de haas de haas en liep snel de eend achterna maar struikelde daarbij
over een heidebult. Toen hij weer opstond was er geen eend meer te bekennen,
wel zat er een vrouw in de heide die heur haar kamde. Dat was de heks die als
eens opgevlogen was maar nu haar ware gedaante weer aangenomen had.
De eenden worden hier te
lande veelvuldig gevangen in de zogenaamde eendenkooien. Die bestaat uit een eenzame
en ver van alle gedruis gelegen vijver en is door houtgewas omgeven en die
staat in verbinding met een kromme sloot die naar achteren steeds nauwer wordt.
Het oeverhout wordt als een gewelf boven de sloot samengevlochten of het wordt
door deknetten van boven afgesloten. Lokeenden verleiden wilde vogels om in de
vijver neer te strijken en in de sloot te zwemmen, waar ze geen gevaar
bespeuren omdat de slootkanten voorzien zijn van staande rietmatten waarachter
de kooiker zich schuilhoudt. Een hiervoor afgericht hondje dat langs de
waterkant loopt drijft de eenden door voortdurend keffen steeds verder totdat
zij uiteindelijk, als ze de plotseling verschijnende kooiker achter zich zien,
vluchten in een groot en fuikvormig net aan het einde van de sloot.
De pennen zijn zeer
geschikt voor het fijnste geschrift.
De
kleine soorten van eenden vat men hier te lande gewoonlijk samen onder de naam
talingen.
Vondel,
‘De Leeuwendalers;’
‘..Gij
liet uw waterhond onze vogelkooien storen
om
een taling en verjoeg de ganse vlucht’.
Anas clypeata, L. (lepelachtig) slobeend, slobbereend, naar het slobberig eten, breedbek, lepelbek of slobein, Duitse Loffelente, Engelse shoveler, Franse canard souchet, dit naar de grote gewelfde, lepelvormige bek
Is kleiner dan de wilde,
soms een algemene broedvogel die in Augustus al op reis gaat. Valt met groot
geraas in het water ondanks dat hij lichter is dan de wilde. Weegt 900-1500
gram.
De slobbereend heeft
zowat de grootte van een wilde eend maar hij is altijd aan de grote,
lepelvormige verbrede snavel te herkennen.
De kop en hals zijn
groen, de borst is wit en de spiegel bij het mannetje is groen, bij het
vrouwtje vuilgroen. De buik is roodbruin. De lengte is vijf en vijftig cm.
De
roep is ‘waek’.
Ze
zit op vijf tot zes geelwitte eieren.
Anas
crecca,
L. (klanknabootsend woord) wintertaling, krekeend, krikken, krikje of teeling en in Fries
pieptsjilling, in Duits Krickente, de Engels teal en Franse sarcelle d’hiver.
De wintertaling is
kleiner dan de gewone eend, wordt een drie en dertig cm.
Het dier is zwart met
glanzend groen en een witte rand aan beide zijden. Het mannetje heeft in
prachtkleed een metaalgroene kopstreep. De spiegel is groen met witte randen en
een witte streep langs de vleugels.
Het geluid is een
aangenaam ‘kriluuk of kruuck’. Ze komen voor in alle binnenwateren met een
dichte begroeiing.
Het nest ligt goed
verborgen op de grond en soms ver van het water af. Ze legt een acht tot tien
roomgele of lichtgroene eieren. Na drie weken komen de eieren uit.
De trek begint al in
augustus. Duizenden worden er onderweg geschoten, weegt maar 250 gram.
Uit Martinet.
Anas
querquedula, L. (Grieks kerkithalis: soort eend), ook klanknabootsend is de zomertaling, schijftaling, stareend, schuimeendje, tsjilling of
schiertsjilling, Duitse Knackente, Engelse garganey, Franse sarcelle d’ete.
De wintertaling verblijft
hier vaak in de winter is deze vooral in de zomer aanwezig.
Van de zomertaling zijn
de kop en borst bruin, de zijden grijs en loopt er een witte streep door het
oog, de snavel is zwartachtig. De lengte is vijf en dertig cm.
De roep is ‘kwek kwek kwek’.
Het grijsbruine vrouwtje zit op negen tot twaalf groengele eieren.
Komt hier vrij algemeen voor, overwintert in het M. Zeegebied tot tropisch Afrika.
Anas
acuta,
L. (pijlvormig) is de pijlstaart of gaffelstaart
die in Amsterdam wel langhals genoemd wordt, Duitse Spiesente, Engelse pintail,
Franse canard pilet.
Zijn kop en nek zijn
bruin met een lange witte streep. De twee middelste staartveren zijn zeer lang.
Ze legt een negen tot tien bleekgroene of geelachtige eieren.
De lengte is vijf en zestig cm. bij een gewicht van 1000 gram.
De roep is ‘kwek kwek’.
Uit Martinet.
Tussen de talingen en eenden staat de krakeend, Anas strepera, L. (schetteren) die daarom door Amsterdamse
poeliers wel halve eendvogel genoemd wordt. Het heet ook wel krakeend, krust,
kreets of kreest en in Groningen noemt men haar roepereend, in Friesland
grijpvogel, grypfugel, en in Limburg kraakeend. In het Duits is het Schnatterente
of Mittelente, in Engels gadwall en Frans heeft canard chipeau. Krakeend, naar
de voorjaarsroep van het mannetje die kenners met krlik weergeven. In Deens
heet het krikand en Zweeds heeft krickand.
De kop is bruingrijs, de
mantel en borst zijn zwart en de spiegel is wit. De lengte is acht en veertig
cm, 800 gram.
Uit Martinet.
=Anas
penelope, L. (Penelope, vrouw van Odysseus, was door haar
ouders na een orakelspreuk in zee geworpen en door eenden gered) is de fluiteend of smient die in Groningen smeenk of smink, in Friesland
smunt, smjeunt, smjunt, en in Limburg maaseend genoemd wordt. Engels smee duck,
Smient van Oud Hoogduits smahi; klein, kleine eend. Van smę-ent, van oud
Hoogduits smahi; klein, plus ent=eend. Oud Noord Hoogduits schmal-ente.
In Duits is het
Pfeifente, het Engels heeft wigeon en Frans canard siffleur. Ze dankt haar naam
fluiteend aan haar op ‘wiewuu, wuubiebuu, wuubwieuu’ gelijkend en op een
afstand wat aangenaam klinkende stem.
Deze
eend is nog het nauwst met ganzen verwant.
Deze
dieren komen hier minder algemeen voor.
Het is een echte trekeend
die een enorm broedgebied heeft. De fluiteend komt voor op allerlei ondiepe en
stilstaande wateren met oeverbegroeiing.
Deze eend is kleiner dan
de wilde eend, een negen en veertig cm en door de korte hals is het iets
gedrongen. In prachtkleed heeft hij een roodbruine kop en geelachtige kruin. De
bovenzijde en flanken zijn versierd met een fijne
zwart witte golftekening. Het mannetje heeft een opvallende lange, witte
schoudervlek.
Uit Martinet.
Cairina moschata: (muskusachtig)
Turkse eend, muskuseend, barbarie
eend stamt uit Zuid Amerika en wel buiten zwemwater. De oude Peruanen
kweekten haar als huisvogel en noemden het nunuma. Vanuit Peru kwam ze samen
met de cavia over Brazilië en West Afrika naar Guinee,
Berbers, en vandaar naar Spanje. De eerste beschrijving was door C. Gessner in
1555 en in hetzelfde jaar werden de eenden als kostbaar braderij in Parijs
verkocht.
Uit Martinet.
= Aix.
Aix galericulata, L. (Aix, Frans uit Latijn water, zie Aken in
Frans Aix la Capelle en helm- mutsvormig) de mandarijneend komt altijd paarsgewijze
voor en is het voorbeeld van een goed huwelijk. Het dier speelt bij het Chinese
huwelijk een grote rol. De Duitse Mandarinente, Engelse mandarin en Franse
canard mandarin.
Tadorna.
Uit Martinet.
Tadorna
tadorna,
L. (naar
de lokroep tatata en ornis: vogel) is de bergeend die in Duits
Brandgans of Brandente heet en in Engels shelduck, het is de Frans tadorne de
Belon.
De bergeend is groter dan
de wilde eend, 60-64cm, en herkenbaar aan de rode snavel van het mannetje die
in de broedtijd een knobbel heeft. Kop, hals en vleugelspiegel zijn groen, de
snavel is karmijnrood, de onderhals is wit en de borst roestrood.
De
roep is ‘korkor’.
Ze
broedt op zeven tot twaalf ivoorwitte eieren.
De
bergeend broedt in de duinen in een verlaten of nog bewoond konijnenholen.
Somateria.
Uit Martinet.
Somateria
mollissima, L. (Grieks
soma; lichaam, erion; wol, mollissima: zeer
zacht) eidereend, eider, eidervogel, eidergoes, Duits Eiderente, in
Engels eider en in Frans eider a duvet. Uit IJslands âedr, âedr-fugal.
De eidereend leeft aan de
kusten van Groenland, IJsland en andere noordelijke eilanden en komt als
trekvogel in de winter ook aan onze kust voor. Het is een echte zeevogel die
kleine vissen en schelpdieren eet en uitstekend duikt. Ze kiezen een
gezamenlijke nestplaats.
Deze eend is groter dan
onze Europese eend, de lengte is zestig cm.
De eidereend verschilt
van de andere door de vorm van de kop, de snavel en voorhoofd vormen een lijn.
In prachtkleed is hij zwartbruin en is de borst wit en min of meer zwart
gevlekt.
Het geluid is een luid
‘aoeh aoeh’, ook, hoe a aoe, oe oeh uk.
Het wijfje maakt het
eenvoudige nest van zeewier en zeegras, maar bekleedt het inwendig met dons dat
ze zelf van haar buik trekt. Op plaatsen waar het verzamelen van het dons door
de wet geregeld is worden de vogels in alle opzichten gespaard. Men wacht met
het inzamelen van dons tot de jongen vlug geworden zijn, zodoende krijgt men
wel minder dons, maar dit komt jaarlijks weer. Dit dons wordt gebruikt als
vulsel voor onze bedden en kussens. Landgoederen bepaalden de waarde ervan in
Noorwegen door het anatal nesten van deze vogel.
Het is de vogel van St.
Cuthbert. Dit was een monnik die het Christendom in de Farne Islands bracht
rond het jaar 687. Dit eiland en zijn kust waren beroemd vanwege de jacht op
vogels. St. Cuthbert vond zijn grootste troost in het gezelschap van vogels, de
zeemeeuwen nestelden op zijn boezem en aten uit zijn hand. Hij was speciaal dol
op de eidereenden. Hij gaf zelfs zijn graanoogst aan de vogels. De Farne
Islands worden nu beschermd, een aandenken aan St. Cuthbert die hij zeker
dankbaar had aanvaard.
Uit Martinet.
=Aythya
ferina, L. (wild of ongetemd) (Nyroca ferina) is de tafeleend of roodkop, rosse eend, valinger, bareend, boreend, Duitse
Tafelente, Engelse common pochard, Franse fuligule morillon.
Hij heeft de kop
roodbruin en is overigens licht asgrauw, de snavel is zwart en bij het mannetje
zie je een lichte dwarsband. De lengte is veertig cm.
De
roep is ‘keurr.
Ze
broedt op zeven tot tien groenachtige eieren.
De tafeleend komt voor in
duinvalleien. Het vlees is minder tanig dan de andere duikereenden en kan
gegeten worden, vandaar de naam.
Aythya
fuligula, L. (roetkleurig) (Nyroca
fuligula, L) is de kuifeend, kamduiker, toppereend, rouwband of jolling, Duitse
Reiherente, Engelse tufted duck, Franse fuligule morillon.
De kop en hals zijn bij
het mannetje zwart en bij het wijfje bruin, de spiegel is wit. De kuifeend
heeft afhangende kuifveren. De lengte is acht en dertig cm.
De roep is ‘kerr’.
Aythya
marila, L. (Grieks
stof van houtskool) (Nyroca marila) is de toppereend of kareend,
veldduiker, jolling, Duitse Bergente, Engelse scaup duck, Franse fuligule
milouinan.
Die
is zwart en grijs met kornetachtige koptekening.
De
lengte is vijf en veertig cm.
De
roep is ‘kar’.
Het
is een duikeend.
Aythya
nyroca, L. ( naar een Russisch
woord, duiker) (Nyroca nyroca, Guld) is de witoogeend, bruine duiker,
rouwdrager, Duitse Moorente, Engelse ferruginous duck, Franse fuligule nyroca.
Zijn
kop is bruin, de borst kastanjebruin en de rug grauw met een witte spiegel.
De
lengte is acht en dertig cm.
De
roep is ‘keur keur’ of ‘krak’.
=Bucephala
clangula (Latijn
clangere: klinken, zijn geluid Bucephala was het briesende paard van Alexander
de Grote) (Fuligula clangula L)
is de brilduiker, belduiker, kwakereend, brileend, bruinkop, knob,
bolder of bonte duiker, Duitse Schellente, naar zijn geluid alsof er schellen,
bellen, voorbij gaan, Engelse goldeneye, Franse canard garrot of garrot a oeil
dór.
Die heeft een blauwgroene
kop met een ronde, witte vlek, (bril) verder is hij wit met zwartgroen.
De
lengte is vier en veertig cm.
De
roep is ‘kra’.
Het
is een winterduikeend.
Netta rufina, Pall. (Grieks netta; eend, roodbruin, rossig) (Netta ruffina) is de krooneend die in Frans nette a huppe rousse heet, Engels
readkop, Duitse Kolbenente.
Het mannetje heeft de kop
roodbruin met een kuif, het vrouwtje is bruin en grijs, de spiegel vuilwit.
De lengte is vijf en
vijftig cm. een duikeend.
Melanitta. (Grieks melas;
zwart)
Uit Martinet.
Melanitta
nigra, L. (zwart) (Oidemia nigra) zwarte zee-eend of wigstaart,
zwarte knob, zwarte zee eend, Duitse Trauerente, Engelse common scoter, Franse
macreuse noire.
Het
mannetje is geheel
zwart en het wijfje zwartbruin.
De
lengte is acht en veertig cm.
De
roep is‘strulu’.
Melanitta
fusca, L. (leder-, donkerbruin) (Oidemia fusca) is de bruine zee-eend, grote zee-eend of zwarte Noordse duiker, fluweel
eend, bruine eend of zwarte knobbe. Duitse Sammetente, Engelse velvet scoter,
Franse macreuse brune.
Het mannetje is
bruinzwart, de spiegel en oogvlek is wit.
De lengte is drie en
vijftig cm. Leeft van mossels waar het de schaal geheel vermaalt in de maag.
De roep is ‘k
rao’.
Clangula. (klank nabootsend)
Uit Martinet.
Clangula
hyemalis, (van de winter) (Harelda hyemalis, L. ) is de ijseend, wintereend,
ijseend Duitse Eisente, Engelse long tailed duck, Franse canard de misquelon,
harelde de miquelon. Broedt in N. Scandinavië.
Het mannetje heeft in bruiloftskleed
een witte kop en hals, de borst en het midden van de rug is bruin en heeft zeer
lange staartpennen.
De
lengte is vijf en vijftig cm.
De
roep is ‘oak’ .
Dat zijn eenden met een
lange en scherpe snavel, die is van boven en beneden voorzien van naar achteren
staande tandjes. Daarmee weten ze de glibberige vissen te pakken en ook wel
andere waterdieren. Ze zwemmen ook onder water, soms wel 50m ver. De Finnen
hangen wel nestkastjes op om de eieren van de broedende vogels weg te halen.
Soms leggen ze er wel 40.
Het is een groep van
kleurrijke eenden. Meestal hebben ze een snorrende vlucht. Na het paren ruien
de mannetjes en nemen geen deel aan de opvoeding van de jongen. De broedtijd is
een vier tot vijf weken, de jongen gaan direct te water waarbij ze soms op de
rug van de moeder meerijden.
Mergus
merganser, L. (Latijn mergus: duiker, anser: gans) is de grote zaagbek, zaageend, rosewaard, korporaal, boterbuik of
duikergans, Duitse grosser Sager, Engelse goosander, Franse harle bievre.
Het mannetje heeft de kop
groenzwart met een opvallende kuif, bij het vrouwtje is dit bruin. De snavel is
rood, de rug is zwartachtig en borst en zijden zijn zalmkleurig. Het vrouwtje
is meer grijs.
De
lengte is zestig cm.
De
roep is ‘karr’.
De grote zaagbek broedt
in het noorden, maar iets zuidelijker dan de volgende. Komt hier
voor op het IJsselmeer.
Maerlant spreekt over de duiker en met die naam denken
we aan Podiceps cristatus, de fuut, maar zijn vlees is niet eetbaar en vliegt
weinig. ‘Mergus is de vogel, God weet die men bij
ons duiker heet. In moerassen en in rivieren wandelt hij naar zijn manieren omdat hij de vissen
vangt en lang gaat hij onder het water, doch moet hij weer in de lucht en weer
nemen zijn ademzucht. Hun jongen zijn zo gedaan, het eerste als ze uit de dop
gaan en al verliezen ze vader en moeder dat ze zich zonder behoeder gedragen
kunnen en voeden. Ambrosius schrijft zonder scherts dat als de duiker te lande
vliedt en hij roepende uit staat, dat ze voorweten en voorzien de tempeest die dan zal geschieden. In de winter, als hij stil ligt, is het dat hij vet te wezen pleegt omdat hij het
minst dan vliegt, hetzij ook of de natuur liegt, elke vogel vliegt meer in het
heldere dan in veel en zware lucht’.
Uit Martinet.
Mergus
serrator, L. (gezaagd) is de middelste zaagbek, kleine duikergans of pinduiker, in Duits Mitteler Sager,
Engelse red breasted merganser, Franse harle huppee.
Het mannetje heeft de kop
groenzwart met kuif, bij het vrouwtje is de kop rossig.
De middelste zaagbek
heeft de grootte van een wilde eend, vijf en vijftig cm, maar wel veel slanker.
Het mannetje heeft een
kastanjebruine borstband en een kuif op het achterhoofd, die kuif en kop zijn
donkergroen. De snavel is rood, verder heeft het een zwarte rug en witte buik,
het is een zwart witte vogel. Het vrouwtje is grijsachtig met een bruine kop en
hals.
Je ziet dit dier meer bij
de kust, zoute waters.
Bij de balts strekken ze
hun lichaam als een pijl waardoor de witte halsband goed opvalt en zwemmen zo
rond waarbij ze een snorrende roep laten horen.
De
roep is ‘keur’.
Broedt
in het noorden.
Mergullus
albellus, L. (wit) Nonnetje, weeuwtje, kleine zaagbek, scherft, scheft, schelft, skarpien of
scherphoek, Duitse kleiner Sager of Zwergsager, Engelse smew, (zie smient, snee
duck, sme; klein) Franse harle petite.
De spiegel is zwart met
wit begrensd. Het mannetje is wit met een zwarte plek in het gezicht en een
zwarte lijn over de rug. Het vrouwtje heeft een bruine kop met witte wangen en
is meer grijs. Ze zijn een paar cm kleiner dan de vorige en halen vier en
veertig cm.
Ze broedt in het noorden,
komt hier wel voor op het IJsselmeer.
Net als de aalscholver
werd het wel gehouden voor visvangst.
Alca. (In IJsland alka,
van oud Noors alka; alk.)
Alca
torda, Brehm. (naar Zweedse naam tord) gewone alk, Duits Tordalk,
Engels razorbill, Frans pingouin macroptere.
Komt voor aan de kusten
van Frankrijk, Engeland, Ierland, Noorwegen en Zweden.
Uria. Uit
animals.howstuffworks.com
Uria
aalge, Pontopp. (Uria, van Grieks ouriaa; watervogel, aalge,
Noorse naam) zeekoet, koet naar zijn
geluid, zeehen of skut, Duitse Dumme Lumme, Engelse murre, auk en Northern
guillemot.
Komt veel voor op de
Engelse eilanden. Wordt 38-48cm groot met een spanwijdte van 61-73cm. Legt zijn
ei op een kale rots. Die heeft de vorm van een peer zodat die niet wegrolt. In
de winter leven ze op open zee.
Uria
lomvia, (Van IJslandse naam
lomvie, waarschijnlijk van Zweeds loma: met plompe stappen gaan, vie: jagen of
vissne of Zweeds lōmr dat schreeuwer betekent) Grote zeekoet, dikbekzeekoet of kortbekzeekoet, Duitse
Dichschnabellumme, Engelse Brunnick’s guillemont, (Frans woord dat Willem
betekent) Franse guillemont de Brunnich.
Cepphus
grylle, L. (Grieks kepphos; watervogel, Grieks grulidzo :
knorren) Zwarte zeekoet, of Groenlandse duif, Duitse Gryll Lumme, Engelse
black guillemont, Franse guillemont a miroir blanc.
Fratercula
arctica. (Fratercula; een
vrouwelijke vorm, betekent zo kleine (vrouwelijke) broer, Grieks arctos: beer,
noordelijk sterrenbeeld, dus arctisch of noordelijk) Papegaaiduiker of zeepapegaai, zo genoemd naar de kleuren, Duitse
Papageitaucher, Engelse puffin.
Gavia. (Latijn gavia;
mogelijk van gevorkt, tak van een boom, naar de gelijkenis van een havik)
Gavia
arctica, L. (Grieks arctos:
beer, noordelijk sterrenbeeld, dus arctisch of noordelijk) (Colymbus arcticus) Parelduiker, Duitse Polartaucher, Prachttaucher, Engelse black
throated diver of loon, Franse plongeon a gorge noire of plongeon lumme.
Is een 62cm groot, in de zomer
van onderen wit en van boven zwart met kleine witte vlekken. Kop en nek zijn
grijs. In de winter is die van boven grijsbruin en van onderen wit. Broedt op
de eilanden in grote N. Europese meren. In de winter komt het op de kusten voor
tot de Atlantische oceaan.
Uit Martinet.
=Gavia
immer, Brun. (immer mogelijk van IJsland, oud Noors woord voor Groenland is himbrimi) IJsduiker, Duitse Schwarzschnabliger Eisseetaucher, Engelse
great Northern diver of loon, Franse plongeon imbrin.
Uit Martinet.
Gavia
stellata, Pontopp. (Latijn stella: ster, sterrenkijker) Roodkeelduiker, Duitse Nord Seetaucher of Rothkehligertaucher,
Engelse red throated diver, Franse plongeon catmarin
of plongeon a gorge rousse.
Dat is een vreemde eend
in de bijt. =Hij behoort niet tot dat gezelschap. Als eenden hier overwinteren
krijgen ze het bij strenge vorst moeilijk. Ze zoeken dan een wak in het ijs. Vaak
zie je daar dezelfde soorten bijeen, met mogelijke een enkele ‘vreemde eend in
de bijt’.
Elk schot is geen
eendvogel. =Niet alles lukt dadelijk.
Zie
verder: http://www.volkoomen.nl/ en
: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/